Sinds man als Hoofd Ingelande in het waterschap van de provincie zit, zit vrouw thuis in watersnood. Man bestuurt vanaf de wal het waterpeil, vrouw neemt thuis het roer ter hand. Het mooie is, dat je er als stuurvrouw meteen de beste stuurlui bij krijgt, alleen staan die allemaal aan wal. Dat zal je altijd zien, de domste bestuurt het schip, loopt in zeven sloten tegelijk en haalt ook nog bakzeil. Ik kan wel zeggen dat het huishouden van Jan Steen van een leien dakje ging, ook pension Hommeles en Villa Kakelbont zijn oases van rust vergeleken de wilde baren waardoorheen deze kleine kapitein haar schip moet loodsen. Het is een reilen en zeilen tussen de klippen van twee ongekende watersnoodgebieden. Het ene medisch, het andere bouwkundig.
De medische betreft mijn aanleunende moeder met gebroken heup en decubitus aan haar hiel. Geen nood, aan wal stroomt het over van de beste stuurlui die het naadje van de kous weten van doorgelegen hielen. Je moet ze droog houden, daar komt het op neer. Van alle kanten worden reddingsboeien toegeworpen. De Thuiszorg werpt een buitenboord bedboog, de dokter hielsokken, de diëtist een eiwitdieet, de decubitus specialist plakplastic, dat er van de wijkverpleegster dan weer niet op mag. Zo vist de stuurvrouw achter het net, zit met de handen in het haar en met voeten gebonden. Vooral ’s nachts.
Dan zit de patiënt in hoge nood, maar kan geen kant op vanwege heup en hiel. Dus luidt zij driest de noodklok. Door schade en schande weet de stuurvrouw waar de klepel hangt en zelfs onder zeil kan ze de weg naar de watersnood dromen. Driemaal nachts. De beste stuurlui houden met argusogen een oogje in het zeil.
,,Welk protocol volg je?’’ Van vallen en opstaan.
De andere watersnood is van bouwkundige aard. Zonder toeziend oog van Hoofd Ingelande verschijnen loodgrijze watervlekken in het plafond. Buiten is geen wolkje aan de lucht. Het moet van binnen komen. Geen kraan lekt, geen toilet loopt over, geen putje is verstopt. Stuurvrouw haalt alle hens aan dek. Hoofd Ingelande klimt in de goot, en met zijn neus voor water ruikt hij dwars door het dak onraad: een doorgeroeste verwarmingspijp. We mogen blij zijn met een Ingelande met een neus als een wichelroede. Helaas voor huis en haard moet hij het tij keren in de polder en gaat er gezwind vandoor.
Aan de kleine kapitein de eenvoudige taak een loodgieter te strikken. Die zit net bij een kapper, niet voor zijn haar, maar voor de kapper die geen warm water heeft.
,,Het water staat mij aan de lippen.’’
De loodgieter begint meteen over druk op de ketel.
,,Die staat op springen. Nog even en het kalf is verdronken.’’
De loodgieter komt meteen. Dat is het mooie van spreekwoorden. Iedereen kent ze en hoeft geen uitleg. Het mooiste is de troost die ervan uitgaat. Je bent niet de enige en niet de eerste, dan was het nooit spreekwoordelijk geworden.
Houd er de moed maar in, na regen komt zonneschijn.