Vandaag kreeg ik bij wijze van Valentijnverrassing een sfeervol winterverhaal van een van onze medebloggers, Gerard Blom. Als je het hardop leest, hoor je de dichterlijke klanken en het ritme.
WINTERSLAAP
Voorwaar, na nachtelijk duister en geruis der bomen, dat grommend overgaat naar donker dreunend geraas van de wind, is het grauwe daglicht langzaam naderbij gekomen. Het kletteren van de regen op de daken wordt nu afgewisseld met venijnig tikken van hagelstenen waarna de wereld nu een ander gezicht vertoont, als een paljas met witgeschminkt gelaat. Jawel, het is winter en de goden der natuur spelen hun eigen spel met onvoorspelbare grilligheid in de wisseling van temperaturen.
Was het gisteren nog wat louwig weer met jachtige wolken die de matig lichtgevende zon af en toe verdonkerten, vandaag is het niet anders dan een grijzig grauwe lucht met krijsende meeuwen op jacht naar wat hen als eetbaar voorkomt.
De straten worden door de nu vallende sneeuw langzaam bedekt met een lichte witte deken. Degenen die nu hun huis en haard verlaten en om den brode her- en derwaarts trekken, maken met hun voetstappen en wielen van hun voertuigen gedempte geluiden. Ze veroorzaken ondiepe sporen in de sneeuw die ook weer wordt opgevuld alsof er nooit iemand langsgekomen is. De verenpracht van de meeuwen met ons idee van helder wit, steekt nu gelig af tegen het witte van de sneeuw, nu zo blank en maagdelijk zichtbaar wit. Een paar kinderen in jassen,laarzen, handschoenen en een muts pogen met aanloopjes glijdend vooruit te komen. Hun roepen komt met wasemwolkjes uit hun monden. Echt koud is het tot nu toe nog niet geweest, en ijs nog niet op de sloten verschenen.
Zo komt me nu herinnering aan vroeger dagen met een beeld daarvan naar voren. Sneeuw in dikke pakken langs en op de straten. Auto’s die je de weg af ziet glijden om tegen sneeuwhopen tot rust te komen en niet meer weg. De mensen daaruit te zien komen om, amper zichtbaar in de sneeuwbuien, moeizaam naar een of andere bestemming weg te zien glijden.
Zelf heb ik de zekerheid van een goed geplande mondvoorraad voor minstens een, dan wel twee weken in huis te hebben. Aangezien de avond kort is en de vorst duidelijk aanwezig, is de drang naar geborgenheid onder de donzen dekbedden een prettige gedachte.
De wereld is nu volledig beperkt tot vier muren en een dak. Mijn lief en ik voelen ons de enigen nog op aarde.
Ach, wat is zo´n winter me toch lief
Tekst Gerard Blom, winter 2012