We razen richting Wijk bij Duurstede. Na alle belevenissen van deze dag, begin ik me, terwijl ik boven het gesnor van de motor Annes maag hoor knorren, te concentreren op haar boek.
Ik heb het met veel plezier gelezen en ik zie niet in waarom dit boek niet een waardige plaats in de boekhandel zou verdienen. Het is stijlvol geschreven, met een fijn taalgevoel, en ik weet zeker dat velen er evenveel plezier aan zullen beleven als ik. Anne heeft een speciaal waarnemingsvermogen dat ze op even speciale wijze onder woorden brengt zodat je voortdurend glimlachjes van herkenning hebt, of ontroerd wordt of hardop lacht om een gekke zwenk die ze maakt. Met een enkel woord karakteriseert ze een situatie zodanig dat het opeens iets is waar je ook over hebt gepiekerd of waarbij je je net zo gegeneerd hebt als Sophie. Andere, minder vertrouwde gebeurtenissen zijn zo levendig geschilderd dat het is of je er bij staat, en je zou er met Sophie over willen praten, wat ik tijdens het lezen dan ook deed. Maar Sophie zweeg geheimzinnig, of was het halsstarrig? Toch eens Anne vragen.
Die Otto bijvoorbeeld, wat trekt Sophie toch zo aan in hem? Daar zou ik meer over willen weten. Hij wordt nauwkeurig en herkenbaar beschreven, heel herkenbaar zelfs, zeker voor iemand als ik die in Utrecht student was en van tijd tot tijd in de Groene Waterman kwam. Daar had je ze, die magere, betweterige en egocentrische types, met jaren niet gewassen slobbertrui en over de schouder de slappe linnen tas waarin een sociaal tijdschrift, een half Loverendaaltje en een potje tahin tot kenmerkend reliëf werden. Met pijnlijke precisie wordt hij in al zijn doortraptheid beschreven. Ik roep Sophie toe: “Zie je dan niet wat hij met je doet?!” Een ogenblik kijkt ze op en haar blik zegt me: “Maar, ik beschrijf het je zelf”. Ik weet, diep in haar is een “toch…”. De reden van dat “toch” wil ik kunnen beleven. De pot op met titels! Beleven wil ik het.
En dan, heeft Sophie nog andere interessegebieden dan haar eigen directe omgeving? In de fictie stoort het niet, maar in de werkelijkheid zou me die kleine wereld wat benauwen. En omdat ik (nog) niet weet in hoeverre Sophie’s wereld ook Annes wereld is, vraag ik het voorzichtig. Haar gezicht krijgt een trek die ik vandaag nog niet had gezien. “Nee, dat wilde ik niet.” Aha, denk ik, iets om later eens op terug te komen. Terug naar de fictie van het boek en de realiteit van het uitgeven. Ik spoor haar aan om het gauw, eventueel zelf, uit te brengen. Dat moet gewoon niet langer duren. Dat andere heeft tijd: ik kom er wel achter wat het verschil is tussen die twee, tussen Sophie en Anne, tussen fictie en werkelijkheid. Tussen in ons blootje de Rijn in duiken na een even ongecompliceerd broodje geitenkaas, of op een terras aan diezelfde Rijn een mals biefstukje eten met espresso na. Waren we nou over een hek gesprongen? En hebben we daarna op een wollen deken zitten filosoferen onder het genot van een onbespoten appel? Een lama? Ik herinner me alleen paarden. Of hebben we ons met die apfelschorle uiteindelijk maar in de auto bezat omdat het begon te regenen, en we ook al geen patatje konden krijgen omdat het cafetaria bij de pont net aan het verbouwen was? Maar net toen ik een patatje in de mayonaise wilde dopen ging toch Annes telefoon? Of was dat nou de mijne? Nee, want de accu was leeg. Maar hoe heb ik dan die uitsmijter met boontjes besteld…? Laat me even denken.
Ik had Anne nog gezegd: ik wil je graag ontmoeten, maar ik wil niet eindigen als een blogje, hoor. En kijk nou eens wat er van me terecht is gekomen. Dat is het gevaar met Anne. Van dat gevaar moet je houden. To be or to blog. Werkelijkheid of fictie? Daarom moet dat boek nu als de donder verschijnen, vóór het allemaal door elkaar begint te lopen, en ik me nog ga afvragen of ik Anne nu echt heb ontmoet of dat ik over Sophie heb zitten fantaseren.
“Dat is dan twee euro”. We rijden de pont af.
wordt vervolgd
2 reacties
En na dit verhaal van Arnold word ik nog nieuwsgieriger naar het boek. Zoals Arnold Otto beschrijft zie ik hem helemaal voor me. @Arnold: Ook zulke prettige herinneringen aan restaurant de Glorie? Ik meen op de Oude Gracht.
‘Een goede schrijver is een eerlijke leugenaar: Hij verzint verhalen die waar zijn.’
Liefs,
Joren