Arnold rijdt het koekblik de pont op, een Daihatsu van onbestemd zilverbrons, het valt me ineens op, merk, kleur en alle bijzondere kenmerken die Opsporing Verzocht zou kunnen vragen als er iets mis is met deze leenauto met de zweem van medicinale hasj. De man naast mij zie ik ineens ook glashelder, geen lezer met mijn manuscript in de ene hand en een Spaans rietje in de andere, geen jongetje met rode dinkytoys en ook geen banjospeler op een boot in een dixielandorkest, nee, gewoon een mens van vlees en bloed met wangen die gestoofd zijn door zon en wind en donkere ogen die kunnen kijken voorbij de horizon, maar nu de blik gericht hebben op de pont.
,,Ik ga altijd vooraan staan, dan kun je het water zien.”
Een man met oog voor de elementen. Rustig trekt hij het karretje de zandweg op, o nee, dat is een liedje dat nog even doorzingt, hij rijdt de Daihatsu de helling op aan de overkant van het water, haalt zijn tomtom voor de dag, plakt hem op de voorruit en koerst op buitenlandse stem naar station Utrecht om zijn talenkennis bij te houden.
In mythen en sagen, sprookjes en verhalen, zelfs in je eigen dromen is de overgang over het water de overgang van de ene wereld naar de volgende, van droom naar werkelijkheid, van leven naar dood. Honderden malen ben ik een pont overgegaan, die van de Waal, de Linge, de Lek, de Rijn, de IJssel en zo kan ik nog heel wat geografische lokaties op een rijtje zetten, de coordinaten er ook nog bij, maar nu, bij de overgang van de Rijn bij Wijk bij Duurstede beleef ik het, en begrijp ik ook waarom de Rijn daar wel Lek moet worden. We zijn het veer over, 2 euro, de weg is een straat en de tijd is klokketijd.
Vanaf deze kant van het water gezien, hebben Sandhaus en Vellinga een autotochtje gemaakt van station Geldermalsen naar station Utrecht, met een lus, een lus door de Betuwe, een lus in de tijd. We hebben een kijkje gehad in elkaars leven aldaar in vervlogen tijden, hij heeft iets verteld over zijn bevindingen van mijn boek en ik heb dat aangehoord. Ja, aangehoord. Het kwam nog niet binnen, daar op dat dekentje, de kijk van een ander wezen op mijn kijk. Dat is altijd een vreemde ervaring, helemaal als je de hele dag samen in een flow zat, een flow waarin het pad het doel werd, een taoistische ervaring van subtiel evenwicht tussen uitdaging en vaardigheid, actie en bewustzijn, waarin geen plaats was voor angst en voor twijfel, waarin het tijdsbesef veranderde. De tijd stond stil, de dag is omgevlogen.
Als twee door elkaar geschudde sneeuwbollen zitten we naast elkaar. Elk in zichzelf verzonken. Nou ja, Arnold heeft daar niet echt tijd voor, hij volgt de buitenlandse stem, houdt zijn talenkennis op peil en koerst ons door het drukke verkeer van een wereldstad, nou ja, Utrecht.
,,Daar is het station. Ze zijn het aan het verbouwen. Al tijden. Chaos. Vandaar dat ik Geldermalsen verkoos .”
We staan voor een grauw bouwwerk zonder zichtbare toegangswegen en deuren, we staan op een strook tussen twee drukke verkeersstromen, een strook omzoomd door een hek met vertikale spijlen en daarbovenop ijzeren punten. Haal ik de trein nog wel?
,,Moet ik daarover?” Zenuwachtig spied ik naar een trapje, een kist, een opening.
Arnold spiedt even zenuwachtig naar een plekje in de verkeersstroom waar ik zou kunnen uitstappen, zonder dat hij uit hoeft te stappen om haar een kontje te geven.
,,Kun je ook stoppen bij dat verkeerslicht? Als hij op rood staat? Dan spring ik eruit.”
Oog in oog met het eindstation van een gedenkwaardige dag kijken we elkaar aan. Zo’n dag als vandaag vraagt om een vriendschappelijke hug, maar er is geen tijd te verliezen. De trein wacht niet. Arnold ziet een opening en laveert ons veilig door de verkeersdrukte. Exact op tijd springt het licht op rood, spring ik uit, slaat hij de hoek om en is de reis voorbij.