Ik zie mezelf niet. Hoe ik huishoud. Poezen, planten, ramen, tuin, eten, hapjes, spinnenwebben, slingerende kranten, afwasjes, telefonen, gasten en vooral man en moederlief. Ik denk er niet bij na. Zoals een koe haar weiland afgraast omdat ze zo gemaakt is, zo graas ik mijn huis af, regel en redder en presteer eigenlijk niks.
En dan ben ik ziek. Niks ergs, gewoon wat koorts, hoest, keelpijn, spierpijn, hoofdpijn en vooral slap, te slap om het bed te verlaten. Ik doe het toch. Ontbijt maken, kattenbakken verschonen, een washand over mijn moeder halen. Hondsmoe duikel ik het bed weer in. En dan verandert de wereld. Klappende deuren van man die zoekt zonder te vinden, schuifelende voeten van moeder die dochter mist, rinkelende telefonen, miauwende katten, een deurbel. Ik lig in bed en verroer geen vin. De spaken van het wiel ratelen oorverdovend. Zo druk als de spaken zijn, zo stil is de spil. Ik ben een drenkeling op een stuk wrakhout in een woedende zee. Niemand ziet me. Iedereen zet alle zeilen bij om zichzelf te redden. Zelfs de poezen komen geen kopjes geven, ze hebben het te druk met muizen vangen. Moederziel alleen dobber ik in slappe ellende. De dag dendert aan me voorbij. Deuren klappen open en dicht, trappen kraken, regen striemt. Halfvijf komen de inwonende chirurgen thuis van hun levensreddende operaties in het Westfries Gasthuis, van de inpandige patiënt hebben ze geen weet. Met een herkenbare dreun slaat de voordeur definitief dicht. De heer des huizes komt thuis van zijn vermoeiende schooldag.
Normaal heb ik de koffie klaar en doet hij zijn verhaal, of liever ik. Ik beleef in huis meer in een dag dan hij op school in een semester. Behalve vandaag. In plaats dat manlief met bloemen, fruit en tijdschriften naar de patiënt rent, banjert hij lawaaiig door het hele huis. Iedereen krijgt zijn aandacht. Eerst zijn schoonmoeder, dan de poezen, dan de gasten en tussendoor eindeloos de telefoon. Ik besta niet. Narrig blijf ik in bed en houd me stil. Ik ga niet liggen blèren om aandacht.
Eindelijk wordt het rustig in huis. Uit de keuken komen de gezellige geluiden van water en vuur. Man gaat koffiezetten. Met oren op steeltjes hoor ik zelfs de melk in het pannetje klokken. Is hij melk aan het opkloppen? Voor mij? Hij drinkt hem zwart als de nacht. Mijn man die huizen kan bouwen, kan schuim kloppen. Wat houd ik toch van man. Ik luister naar zijn fluisterende voetstap de trap op. Hij die dendert, sluipt voor mij. Hij balanceert met volle koffiekommen. Stralend.
,,Ik heb nieuws.’’ Dat mag wel in de krant. ,,Je krijgt hulp.’’
Ik?
,,Ik heb eindeloos gebeld met het CIZ en eindelijk heb ik het PGB voor je moeder rond.’’
Mijn bonkende griephoofd kraakt van de lettercombinaties.
,,Daarnet heb ik Zorg Interim gebeld, een uitzendbureau voor thuishulp. Vanaf morgen komt er hulp voor je moeder.’’ Hij grijnst. ,,Dan kan jij op verhaal komen en koffie zetten. Zonder jou is het maar saai.’’
Eén reactie
Tijdens jouw afwezigheid is deze mij ontschoten. Wat je schrijft over alle herkenbare geluiden heb ik precies hetzelfde. Daarbij komt dan nog het visuele geheugen. Onze kinderen hebben allemaal een sleutel. Het is ze nog nooit gelukt zonder sporen achter te laten het huis weer te verlaten als ze ons thuis niet aantroffen. Ik zie zelfs als mijn vrouw een plant van zijn plaats heeft gehad. Altijd alert.