We lopen gevieren over een verlaten dijkje langs de Vecht. De getrainden rennen uitgeslapen op hun verende loopschoenen met gore.tex. Ik sjok achteraan op brandend prikkeldraad, zie ik netten. Je leest het goed, netten. Geen volleybalnetten, visnetten of gehaakte netten zoals steeds meer om bomen en buspalen bij wijze van vrouwelijke graffity te zien zijn, maar functionele netten waarvan de functie niet duidelijk is. De netten zijn gespannen over hoge palen en beslaan 85 stappen in klamme schoenen-zonder-gore-teks. Bij het zien van een hekje dat toegang geeft tot een paadje de dijk af, de netten in, vergeet ik schoenen, voeten, brandend braambos, loopmaatjes.
Een magneet treedt in werking.
Ik open het hekje en daal af op voeten licht als glas. Aan mijn linkerhand heb ik zicht op een ingenieus netwerk dat in ingenieuziteit slechts overtroffen wordt door de netten aan mijn rechterhand. De netten zijn de wanden van reusachtige openlucht kooien waarin vogels huizen, ja vogels. Kleine vogels, grote vogels, gekleurde vogels, zwarte en witte vogels. Ik dwaal tussen vogels zoals geen mens ooit bijeen heeft gezien. Watervogels, weidevogels, woestijnvogels, ijsvogels. Met elkaar maken zij het geluid van wind en water, storm en vuur, vandaar dat ik het niet herkende als vogelgeluid. Het pad gaat verder en verder, de dijk af, de dijk langs en komt uit bij een stelsel van netwerken waarbinnen een man met een bos spierwit haar met toegeknepen ogen de onbekende vrouw monstert.
Wat komt dat vreemde mens op glazen voeten hier doen? Is ze van de rioolbelasting, de vogelbescherming, het gas of het waterschap? Moet de riek ter hand genomen worden? De rechterhand gaat reeds in die richting. Geen haan kraait hier naar een lapje vlees meer of minder. De gier moet ook eten.
Vluchten kan niet meer. Ik zoek de juiste toon om de man voor me te winnen. Zet meteen hoog in.
‘Is dit uw levenswerk?’
De uitgestoken hand aarzelt. Gaat dan haperend naar een vooroorlogs oor, zo’n enorm exemplaar dat inmiddels ZeerZeldZaam is.
‘Heeft u deze vogelbehuizing zelf gemaakt?’
De grijns rond de oude mond rimpelt tot grimlach.
‘Dat is niet niks. Mijn vader was vogelaar en had een terrarium, een aquarium en een voliere, en die slokten al zijn tijd op. Maar dat was niets bij dit project! En zo schoon. Nergens stank van vogelpoep of veren, geen kale nekken, geen bloedende poten, het lijkt wel een diergaarde.’
De man lacht nu breeduit, waarbij een enkele tand des tijds bloot komt.
‘Het is een uitgelopen hobby. Ik doe dit al 50 jaar.’
‘En u doet het alleen?’
‘Ja, wie anders?’
Een boer vindt nog eerder een vrouw dan een man die met handen en voeten aan zijn vogels gebonden is.
Hij wenkt me een duister schuurtje in. Om hem nou achter slot en grendel te zetten in zijn eigen hok, hij wil mij gewoon iets laten zien. Het is broeiierig in het schemerhok. Ik zie geen klap, hoor niets vertrouwds. De man is niet gewend te spreken, mijn oren zijn niet gewend te luisteren naar wat ik hoor: geknier, geknoer, gekrinsel. Andere woorden heb ik er niet voor. In de schemer van het hok begin ik hokjes en nog eens hokjes te ontwaren, op de grond, op werkbanken, wiebeltafels en aan de wand. In deze verzameling hokjes hokken vogels, de man en ik. De man passeert me rakelings, ruwe stof en zuur zweet.
‘Kijk.’ Het eerste woord dat mijn vader sprak toen ik de baarmoeder uit was. ‘Kijk, een meisje.’
De man draait aan een zwengel, licht kiert door een spleet, acht vertederend kleine spikkeleitjes op een rij onder een warme lamp.
‘Die moet ik drie keer daags keren en al die anderen ook.’
Ach, dit is zijn broedkamer, wellicht nog nooit vertoond aan wie dan ook. Ik heb zijn vertrouwen gewonnen. Mijn ogen ontwaren vage vogelsilhouetten waar ik ook kijk.
‘Die zwarte moeten nog op kleur komen, dat zijn de jongen van een groene met rood.’
Kleur laat zich niet zien in duisternis.
‘Hebt u die zelf uitgebroed?’
‘Jazeker. Ik doe alles alleen. Een vrouw kom je hier niet tegen…’ Zijn stem blijft hangen in de zin. Hij hoort zichzelf praten. Met een klap ben ik helderziend. Ik zie hem denken. Wat zeg ik nou? Geen vrouw? Hier staat er eentje en ook nog een die gek is van vogels. Op hetzelfde ogenblik word ik ook nog helderhorend.
‘Hoort u dat? Mijn man! Hij komt eraan!’
Ik duw tegen de deur, een vlaag wind, een kraaiende haan, een schreeuwende gier. De zucht van een teleurgestelde man. Ik zwoeg de dijk op. Nergens een spoor van mijn loopmaatjes.
6 reacties
Lieve Anne,
ik wist niet zo goed wat ik moest zeggen toen ik het vanmorgen las. Is het een droom? Is het aan je fantasie ontsproten? Ik dacht bij mezelf, laat anderen eerst maar commentaar geven, dan weet ik misschien beter wat ik moet of wil zeggen. Ik weet dat het fictief is, surrealistisch, als een schilderij van CarelWillinck en het fascineert me. Oeps, nu heb ik toch mijn mening gegeven zonder op anderen te wachten. Als er één schaap ……….
Het is niet fictief Kees. Ga de dijk maar lopen, langs de Oude Vecht, en je komt deze plek tegen en deze wonderlijke man, typisch iemand voor dat tv programma van Joris huppeldepup. het kan niet missen, van bovenaf zie je de netten en op een gegeven moment een hekje en de rest volgt vanzelf. Het is niet het Ei van Tim Krabbé. Ik ben er nog!
.. een enkele tand des tijds ..
een juweel!
uit de mond van een dichter klinkt dat als muziek in mijn oren, dank Ton.
De getrainden hebben heel wat gemist. Wie langzaam loopt ziet nog eens wat.
Gelukkig heb je het zo beeldend beschreven dat ook de lezers van je blog het als het ware meemaken.
I really liked your blog! It helped me alot… Awesome. Exactly what I was looking for. Thanks!