Vrijdag is een topdag voor mijn moeder. Anne-assistent gaat kerstspullen met haar halen, Anne-dochter haalt met Kees spullen om de werkplaats te verbouwen tot haar atelier. Terwijl wij door bouwmarkten sjouwen met wc pot, douchebak en zakken beton, stopt zij haar winkelwagen vol met kerstspullen, mos en vogelvoer. Om vier uur komt alles samen. Andere Anne is weliswaar naar huis, maar haar helpende handen zijn overal zichtbaar. Buiten staan kunstzinnige voedertafels en overal hangt vogelvoer.
,,Er zat daarnet al een roodborstje op mijn raam te tikken.’’
Voor het raam liggen kersttakken met brandende lichtjes, maar het pronkstuk staat in de hoek.
,,Ik heb een echte kerstboom! Zo gezellig!’’
Als Kees de toekomstige toegangsdeur naar haar atelier aanwijst, is het bijna te veel.
,,Gaat die muur weg en is daarachter dan mijn atelier?’’
Ja, maar dan moeten wij nu wel even alle bouwmaterialen uitladen. Moeder gaat haar huisje in.
,,Ik ga van mijn kerstboom genieten.’’
Als wij ons een breuk tillen aan de zakken beton, klinkt ineens een angstaanjagende schreeuw. ,,Anne!’’
Ik vind haar plat op de grond, haar linkerbeen vreemd opengeklapt, half omhoog. Instinctief ondersteun ik deze vreemde houding door mijn eigen been eronder te schuiven. In deze pose roep ik Kees erbij. Hij belt hulp. Als mijn been na een halfuur slaapt, komt goddank een Turkse arts met assistent met EHBO kist. Mijn been kan weg. Wat volgt zijn duizend vragen en secuur lichamelijk onderzoek van schouder, nek, hartslag, heup. Dokter weet het. Er moet hulp komen.
Twintig minuten later racet een ambulance het erf op. Een reddingsbrigade in gele maanpakken vult het huisje. Alles moet aan kant, de kerstboom moet wijken. Aal doet haar ogen dicht. Dit is echt teveel. Een brancard rolt binnen. Hoe krijg je een broos dametje van 81 daar veilig op? Acht ijzeren handen tillen haar op in een laken. Ik mag mee in de ambulance, Kees fietst er keihard achteraan. We zijn tegelijk bij de eerste hulp.
Er wordt meteen een foto gemaakt. De dienstdoende chirurg blijkt onze huisgenote te zijn. Ze kijkt naar Aal. Mazzel. Een man in trainingspak stormt beheerst binnen zoals alleen een orthopedisch chirurg dat kan. Hij gaat Aal om acht uur opereren.
,,Wilt u dat ze gereanimeerd wordt?’’ Een vraag om je dood te schrikken.
We lopen bevend met de brancard mee. Aal houdt alles met gesloten ogen in de gaten.
,,Wie stuurt mij? Ben jij dat Kees?’’ Het is haar chirurg. ,,Hij lijkt op Kees, ook spierballen in een trainingspak.’’
Ze verdwijnen in de OK. Drie uur later mogen we naar haar toe. De nachtzuster wijst ons de weg naar de huiskamer van het gasthuis.
,,We hebben haar daar gelegd, dan hebben we vannacht zicht op haar.’’
In een hoek staat een ziekenhuisbed met toeters en bellen. Op bed ligt een zuchtje wind met gesloten ogen.
,,Ben jij dat Anne?’’
Ik buig me over haar. ,,Kijk maar!’’
Ze ziet de kerstboom achter mij.
,,Ik ben thuis.’’ Glimlachend valt ze in slaap.