‘Wat een leuk bruggetje en die bootjes en huisjes! Dat mijn familie hier vandaan komt, geweldig. Ik dacht al dat het Sneek niet kon zijn, dat is niks voor mijn voorzaten.’
Man zwijgt wanneer vrouw simpele feitjes opblaast als ballonnen. Daar valt geen speld tussen te krijgen. De lieverd rijdt stapvoets over de gewijde grond van mijn voorouders van vaderskant. We rijden door de enige straat van Hardegaryp, een smalle straat langs een vaart, lieflijker dan een kanaal, maar te smal voor het water waar mijn vader in de oorlog op stuitte.
‘Ik zie dat meer niet.’
‘Dat is vast ingepolderd.’
‘We zijn hier niet in Noord Holland, dit is Friesland.’ Mijn wortels roeren zich.
‘En dit is Hardegaryp niet.’
Een boord met een streep door een onuitsprekelijke naam, iets met veel tsjtsj. Tom brengt ons altijd op de bestemde plek en nu het erop aankomt niet? We keren. Tsjtsj kan leuk zijn met z’n huisjes, bruggetje en vaart, maar Hardegaryp is het niet. Na de nodige bochten, oversteekjes en weggetjes ziet man een kerktoren. Hij doet als de marskramers van weleer, koerst op de kerk. Laat het nou de kerk van Hardegaryp zijn, een nieuwbouwwijk rond de kerk.
‘Hm. Als tuindersfamilie woonden ze natuurlijk niet hier maar buiten de bebouwde kom bij een meer, hadden ze gelijk water als het droog was. We moeten naar dat meer.’
‘Dan heb ik een kaart nodig en die hebben we niet mee.’
‘Dan wil ik het kerkhof op, misschien liggen mijn voorzaten daar.’
Het is een eigenaardig kerkhof. Geen paden en de grafstenen staan rommelig over de grasakker verspreid. Ik wil de grafstenen lezen, maar of je over een dodenakker kunt lopen? Aan het eind zitten twee mannen geknield bij een graf. Ze prutten in de grond. Nu ik er ben, laat ik me niet weerhouden. Ik loop door de wijk van Popma’s, Fokma’s en Bonnema’s. Ik moet de ga’s hebben. Zigzaggend zoek ik tussen scheefgezakte stenen met verweerde teksten naar Vellinga. Waar liggen ze? Of zijn ze geruimd? Waar zijn ze dan? Waar laten ze lijken? Ik krijg de rillingen bij mijn eigen voorstelling van samengestampte knekels en knarsen.
‘Bent u op zoek?’
Ik schrik van de stem uit het niets. Achter mij staat de man die net nog zat te wroeten in de grond.
‘Ik zoek mijn voorvaderen.’
‘Wie!?’
‘Dat weet ik niet, daarom zoek ik ze.’
De man legt zijn oor bij mij te luister, letterlijk, bijna op mijn schouder. Ik verklaar mij nader, maar niet nader genoeg. Hij is de grafbeheerder en wil de naam precies, maar dan ook precies.
‘Mijn opa heette Jacobus Martin Vellinga en van zijn vader weet ik de naam niet. Die ligt hier ook niet, want die is met een praam naar Amsterdam gegaan en vandaar naar Oosterbeek en daar is hij gebleven tot zijn dood en zal wel niet hierheen vervoerd zijn met de lijkwagen, veel te duur en de Vellinga’s waren zuinig, maar de ouders van de vader van mijn opa zijn hier achtergebleven en daar hebben ze in de oorlog nog ondergedoken gezeten.’
Deze boeiende en beknopte uiteenzetting van een stoet aan gebeurtenissen en mensenlevens boeit de grafbewaker totaal niet. Hij wil de exacte gegevens van de dode op zijn akker.
‘Hoe heette hij precies? Martin of Marten?’
‘Marten net een e, nou weet ik het weer, zo heet mijn broer ook, e geen i.’
Het is hem niet scherp genoeg.
‘Marten of Martenssssss? In vroeger tijden betekende Martens dat Martens een zoon van Marten was en dan heet uw overgrootva Marten en daar kan ik wat mee.’
‘Maar die mogelijke Marten ligt mogelijk in Oosterbeek, en daar de vader van, die zoek ik.’
‘Wat is zijn overlijdensdatum?’
Het komt erop neer dat de grafbewaarder hetzelfde wil weten als ik, geboortedatum, beroep, adres, huwelijk, partner, kinderen, de hele rimram die plaatsvindt in een gemiddeld mensenleven. Onderwijl kneedt de grafbewaker zijn kin of het een lap onwillig deeg is die moet uitrijzen tot brood.
Hij komt tot zijn slotconclusie. ‘U weet dus echt niets.’
Nee, ik weet van niets.
‘Hij kan hier dus liggen of niet liggen. Ik weet het al.’
Hoop spat uit mijn hart in zijn hart. Hij knikt me vriendelijk toe.
‘Ik heb alle gegevens van alle doden die ooit in Hardegaryp gestorven zijn in een bestandje op mijn computer. Ik fiets wel even naar huis, dan zoek ik het op en als u me dan uw telefoonnummer geeft, bel ik u de gegevens door. Dan kunt u intussen verpozen in Hardegaryp.’
Het is duidelijk dat hij alles over heeft voor zijn doden en mij daar liever niet over ziet rondstampen. Mijn maag knort goedkeurend. Grafbewaker op zoek naar dode voorvader en wij naar de super om eindelijk wat levensbenodigdheden te scoren.
De supermarkt ligt naast het kerkhof, weer eens wat anders dan een kroeg. Onze ogen zijn amper gewend aan het kunstlicht, of er komt een Hardegaryper Friezin op ons af met een bord Friese kaakjes ter verwelkoming. Gelukkig maakt honger droge kaakjes maalbaar. Ter compensatie stoppen wij een doos smeuige mergpijpjes in ons mandje. Daar komt de volgende Friezin met een dienblad met Friese nagelkaas. Kees gaat bijna over zijn nek, hij verdraagt geen kaas, ik neem dubbel. De derde Friezin is bij Kees aan het goede adres met haar bord met droge Friese worst. Ik houd niet van worst, maar Friese worst uit Hardegaryp voor het grijpen weer wel. We zijn verzadigd voor we iets gekocht hebben. Naast de kassa zit de laatste Hardegaryper Friezin met een tafeltje vol Friese Vla voor het grijpen. ‘We hebben vandaag een actie, want de naam gaat veranderen in…’ iets onverstaanbaars, maar de bekertjes vla smaken naar meer en we hebben gelijk een lepeltje voor onze toetjes.
We hebben nog niet afgerekend of daar gaat de telefoon al. De grafbeheerder. Hij heeft geen Jacobus en geen Marten Vellinga kunnen vinden, wel twee andere Vellinga’s die het dus niet kunnen zijn en ze zijn ook op het verkeerde moment geboren danwel overleden, in 1933 en honderd jaar ervoor. Ik kan ze niet opzoeken, want hij weet niet waar ze gebleven zijn. Dat stond niet in zijn bestand.
Tsja, wat moet je dan verder nog in zo’n dorp vol niet-onthullende, nietszeggende nieuwbouw. Man houdt het voor gezien. wil naar huis waar het nieuwe schooljaar wacht, het sportnieuws, het politieke nieuws en meer nieuwigheid.
‘Ik wil eerst dat meer zien.’
‘Er is hier geen meer meer.’
Deze dubbele ontkenning sterkt mij in het idee dat er een meer is en daar wil ik heen. Man zwicht. Rijdt van bomenrij naar bomenrij, want volgens vrouw kun je water van verre zien aan omzomende bomenrijen. Niet in Hardegaryp. En dan zie ik een bord. Historisch Park Vijversburg. Man rijdt erheen. Betovergrootvader zullen we er niet vinden, maar hij kan er zijn mergpijp eten, zijn vla en een plas moet ook.
Het park het ligt aan de rand van Hardegaryp en is aangelegd in de 19e eeuw. We dwalen over slingerpaadjes tussen loofbomen, langs een kluizenaarshut en langs water, in de verte de oranjerie, de grot en de kruidentuin. Op een bord staat te lezen dat stadhouder Schenk van Toutenburg dit buitenverblijf in 1528 liet aanleggen. Mijn hart maakt een overslag. Iemand heeft dat park aangelegd, een tuinman, en wie waren in Hardegaryp de tuinders? Jawel, de Vellinga’s, mijn voorvaderen. Ik snuif de lucht, speur de Genius Loci, de sfeer van de plek, de sfeer die levenslang rond mijn vader hing.
8 reacties
Goh, Anne ik dacht toch even dat het jouw tuin is, hierboven!
Zo zie je weer, een echte Vellingatuin 😉
Weer heerlijk de dag begonnen met een echte “Vellinga”!
en ik begin de dag heerlijk met een echte Bertie! Liefs!
Lieve Anne,
anders dan gisteren, toen werd de spanning steeds groter, nu andersom. Maar wel lief van die grafbeheerder om naar huis te fietsen voor jou. Ik ben nu al een paar jaar in Friesland op vakantie geweest en ik vind ze heel leuk, de Friezen.
Liefs
Ha Kees, ja, wat flauwtjes naar het einde toe he, dat heb je nou als je de werkelijkheid op de voet volgt, ineens is het afgelopen – geen voorvader die opstaat uit het graf, geen schat, geen climax – hoewel, als locatiegek was dat park voor mij de apotheose, hoewel ik niet weet wat dat woord betekent, voelde ik iets onbeschrijfelijks, onverwoordbaars, een soort oase, eose of wat dan ook, nog net geen eind goed, al goed.
En NU pas dringt tot me door dat ik nu nog steeds niks weet van mijn oma, en daar ben ik het meest benieuwd naar. Dus wie weet moet het spannendste nog komen.
Een mooie foto van het oude huis met het water, een mooi verhaal maar ik zou het er niet bij laten hoor waar zijn ze dan gebleven, weggesielt op een scoetzs of hoe je dat ook schrijft?
Minke, alweer zo’n stimulerend idee. Ja, waar zijn ze gebleven? Intussen heb ik op de site van Hardegaryp iets gelezen over verplaatsing van de kerk, notabene, naar het noorden, waar nieuwbouw omheen is gekomen. Daar ben ik dus terecht gekomen, maar de oude kerk stond elders en niet alle graven zijn verplaatst! Dus….. wie weet wat volgt.
De geschiedenis voelen tot onder je huid, ik voel het.
dat is jouw gave, Soli, dankjewel.