Boven de Zuiderzee hangt nevel, zee en hemel vloeien in elkaar. Ik fiets door mistig Hoorn in de richting van Jan Pieterszoon Coen en zie een steegje waar mist uitstoomt. Benieuwd fiets ik erheen.
Het is een onooglijk steegje en er staan rijen fietsen tegen een muur. Zoveel fietsers kunnen hier niet huizen. Er moet iets te doen zijn, een theatercafé waar heel hip Hoorn heen is en ik achter het net vis.
Ik passeer een kapperszaak die je ook niet verwacht in zo’n steeg, supermodern jaren ’70, oranje, wit en zwart. Door het raam zie ik een oranje kappersstoel met klant erop, zwarte kapster met grote blinkende schaar erachter. De kapper verklaart de rij fietsen niet.
Waar is dat theatertje? Vijftig fietsen verder zie ik om de bocht een fietsenzaak met gebrek aan winkelruimte. De steeg eindigt in nevelen. Ik keer om. Nu valt me een koperen olifant op, die boven een deur glanst en daaronder wappert een wel erg leuk rokje. Is iemand aan het luchten of is dit een winkeltje? Ik probeer de deur. Die vliegt open. Binnen is het stampvol kleur. Het staat, hangt, ligt overal; kanten lapjes met goudverf bewerkt, grillige boomwortels waar apenkopjes en kikkers uitsteken, filigrijn zilverwerk, kistjes, armbanden, natuurzijden doeken en sjaals gedrapeerd over krukjes, spiegels en kasten. Geen mens te zien en dat komt goed uit. Ik vermaak me prima met kralenkettingen, tasjes, petten, hesjes en sjaals. Ik ben terug in de serre van mijn oma. De familie had geen kind aan mij, ik vergat mezelf, was prinses en vondeling.
Als alles door mijn handen is gegaan en ik me heb behangen met bonte sjaals en hoofddeksels, als ik samenval met mijn fantasie en mijn eigen theater speel, komt een dame binnen.
Ik groet haar met de nodige theatrale zwier.
‘Goedemiddag.’
‘Ik was even bij de buren.’
Komt ze thuis, sta ik in haar huis haar garderobe te passen. De dame kijkt er niet van op. Ze glimlacht.
‘Dat petje staat u enig, en die sjaal is voor u gemaakt. Alles wat hier is, is uniek en het gekke is, dat elk ding iemand past. Dat heb ik 40 jaar zo meegemaakt. Maar ik koop niets meer in.’
In deze ogenschijnlijk eenvoudige zin schuilt een theaterstuk, een klucht danwel drama. Een winkel die niet meer inkoopt. Dat komt ergens vandaan en gaat ergens heen. Ik hoef het plot niet te bedenken.
‘Ik richt me op een nieuw doel.’
Haar stem klinkt ferm nu. Haar gelaat wordt uitgelicht door een verdwaalde zonnestraal. Het theater vangt aan. Verleden glanst op.
‘Veertig jaar heb ik dit winkeltje gerund. Ik ging naar Thailand, naar Indonesië, Nepal en Cambodja. Ik legde contact met de mensen en deed er inkopen voor mijn winkeltje. Ik kocht alleen wat ik zelf mooi vond. Als iemand het ook heel mooi vond, mocht-ie het kopen.’
Haar woorden verstommen. In de schemerig spiegelen haar ogen vreemde reizen, mooie ontmoetingen, avontuur, en liefde.
‘Ik ben nu alleen. Ik ben 70.’
Zeventig? Ze ziet er veel jonger en vitaler uit.
‘Ik richt me nu op een nieuw doel, op Cambodja, het land van mijn hart. Ik wil er weer heen, maar nu om er iets te doen voor de weeskinderen.’
Haar leven rolt voorbij, ik ben publiek geworden.
‘Veertig jaar haalde ik daar wat ik mooi vond, nu wil ik het omkeren. Ik wil luisteren wat daar nodig is.’
Ze stoot me vertrouwelijk aan of ik haar al heel lang ken.
‘Ik ontmoet heus nog wel leuke mannen. Op deze leeftijd kunnen mannen heel aantrekkelijk en charmant zijn. Maar als je ‘s avonds gezellig met hen wilt genieten, is het afgelopen. Ze gieten zich vol met drank of het zijn van die ascetische types die niks willen.’
7 reacties
In een italiaanse kloostercel, in hutten in een regenwoud, in nachten boordevol leeuwen,
bedacht ik mij wat ik vrouwen van een zekere leeftijd nog bieden kon.
Inderdaad, nagenoeg niets.
toch minstens een mooi verhaal….
en dat is waar vrouwen van zekere leeftijd…..
Mooi beschreven deze bijzondere ontmoeting.
en oh, die laatste zin. wat zit er dan toch tussen wat wel genoeglijk is?
een gedicht doet het altijd goed hoor Ton.
Wat een mooi verhaal.En wat die mevrouw betreft: zo’n 15 jaar jonger kan ik van harte aanbevelen.Groet!