De oude bomen van het Gooi omhullen ons. Onze voeten weten de weg. Woordloos volgen wij het pad, elke week een ander.
‘Moet je zien Anne, hoe gek mijn hand doet.’
Zonder erg denk ik dat ze een van haar befaamde geintjes maakt om de stilte die te saai wordt op te vrolijken. Een vinger omhoog en het is een soldaat, andere vinger omhoog en het is een andere soldaat, twee vingers en het is een konijn, twee handen een vogel.
‘Ik zie niks, Aal.’
‘Dan moet je beter kijken.’
Haar linkerhand hangt er gekromd bij, de duim naar de vingers.
‘Dat doet mijn hand zelf. Raar toch?’
Haar stem klinkt ongerust, van diep, alsof ze iets voelt wat ze vreest. Alsof ze weet wat haar hand in de greep heeft. Ze zegt het niet, om mij niet ongerust te maken.
Alsof een wezensvreemd wezen haar hand gegrepen heeft. Dat is wat ik voel. Aangegrepen. Ik zeg het niet, om haar niet ongerust te maken.
We lopen zwijgend het pad door heide overdekt met zilvergrijze webben van trekspinnen die voorbij gaan, een vreemde schaduw op onze hielen.
De volgende dag gaat Aal naar haar huisarts op de Parnassusweg in Amsterdam.
Hij vraagt wat zij vreest.
‘Parkinson.’
Hij geeft haar een spoedje naar de neuroloog.
Ze wordt meteen gescand. Moet doodstil liggen in de donkere tunnel. Lang. Ze is bang.
De uitslag bevestigt haar weten.
Dezelfde eeuwenoude bomen met hun brede stammen, hun ruisende kruinen, de knerpende paden eronder, een tijdspanne later.
‘Ik moet je wat vertellen, Anne.’
Ze zwijgt.
Ik weet waar ze mee bezig is. Ze zoekt haar stoerste stem, de Grunninger stem, de stem van Ede Staal, ‘t het nog nooit, nog nooit zo donker west, of ‘t wer altied wel weer licht’…
‘Mijn hersens lossen op. Achterin is het al grijs en dat wordt nog veel erger.’
We zoeken onze boom op, omarmen hem.
Roestige bladeren ritselen van de winter die er aan komt, onherroepelijk.
5 reacties
Práchtig Anne!
Weten zonder echt te weten,is en vorm vanmarteling,die een vonnis inhouden.
Leef met alles mee, wat een pad hé?!
zit met tranen in mijn ogen.
wat een lading