Ik ken Pierre Plum pas kort, het lijkt een leven. Hij woont in Gent, waar ik in jonge jaren vermetel heen trok naar een kasteel, waar ik korte tijd ging wonen en werken als tuinarchitect. Zonder opleiding. Zonder geld. Vol dromen. Ik ontmoette vreemde snoeshanen in Gent. Pierre was daar niet tussen. Ik ken hem pas, ik zei het al.
Pierre schrijft of hij praat met je aan een tafeltje in een serre of een bankje in de tuin van een kasteel, gemoedelijk en schijnbaar eenvoudig over heel gewone dingen, die je vergeet te zien. Zo ontdekte hij gisteren dat een kat een navel heeft, logisch als je nadenkt, maar een ontdekking als je het ineens ziet.
Ik ben verheugd dat deze man van Gent met zijn originele kijk vandaag onze gast wil zijn. Hier is Pierre Plum.
Of, als ik mijn fantasieën wat uitwerkte naar een wielerwedstrijd te kijken. Dat stelde mij gerust: mensen die daar hun plezier in vinden, zijn zo niet gelukkig, toch tot rust gekomen. Twee oudjes zo op een zomeravond aan de rand van een dorp, van een bos ook, die op zo’n eenvoudige manier kunnen genieten, hebben het gemaakt als koppel. Ik droeg steevast bretellen boven een houthakkershemd en mijn vrouw een bloemenjurk met zeer grote bloemen: gele en rode pioenrozen. Een bescheiden fantasie om het onheil van de vereenzaming en verkommering af te wenden. We dronken meestal koffie met cichorei en tafelbier, van zeer gering alcohol gehalte. We groetten de voorbijkomende dorpelingen: dag Emmeke, dag Odiel, hé Blondeel hoe is’t nog met de vrouw? Stanny, ik zie u morgen bij mank Louitje voor de pietjesbak. Een slome maar heerlijke tijd. Wij verstonden elkaar met één woord meestal zonder. Ik had een carrière als grafdelver achter de rug, mijn vrouw legde soms de kaarten, bemoedigde de dorpelingen, sprong in als er een boerin ziek was, verkocht fruit op de markt, zong soms in de café. Grafdelver leek mij de ideale bezigheid om mijn asociale neigingen wat te beteugelen, mijn obsessie met de dood een aanvaardbare vorm te geven. Niet ver van het dorp was er ook een spaarbekken, waterreservoir voor de wijde omgeving waar we in het geniep gingen zwemmen op warme nachten. Ook weer asociaal om in het drinkwater van de gemeenschap te zwemmen, maar zo zit ik in elkaar. Het heeft niet mogen zijn: ik ben een reiziger geworden: Parijs. Amsterdam, Berlijn, Genua, New York: het lijkt erop dat ik niet ver genoeg kan lopen om het dorp te ontvluchten. En ook mijn vrouw legt de kaarten niet, vervangt geen zieke boerinnen, verkoopt geen fruit op de markt, maar draagt wel soms een bloemetjesjurk, geen pioenrozen, kleinere, fijnere bloemen maar toch…
In mij leefde ooit de ambitie om een normaal, geïntegreerd mens te zijn, met een vrolijke, zorgzame vrouw. Ik heb mijn fantasie maar zeer gedeeltelijk kunnen realiseren. De goede helft, zowat.
6 reacties
Héééééeééééeeerlijk verhaal Pierre. Dank u wel!
Awel, een zorgzame vrouw in een bloemetjesjurk
kom daar maar eens om in Olland, want
ons land produceert zulk schoons niet..
Wellicht moet ook ik mijn oude dag gaan slijten,
aan de rand van dat dorp, waar stoempende pedaleurs
u nog van de sokken rijden…
En daar op zoek gaan
naar mijn betere helft, die mijn feilen
draaglijk maakt, en heroïsch…
Laat niet verlet, dat ik nog
veel te jong ben, om te spreken
van het slijten van mijn dagen…
Hier heb ik mij als vrouw herkend in de (ver)beelding van een man uit Gent .
Een heerlijk verhaal; fijn om te lezen.
Origineel!
Wat een mooi verhaal en een enige reactie van Ron Vonk. Stoempende pedaleurs, zouden deze woorden niet bestaan, ik zou ze toch meteen begrijpen. En nu ben ik weer bij met Anne’s blog lezen. Het is steeds weer een waar genoegen.
toch iets van de droom vervuld, gelukkig maar.Gent heeft bijzondere godenzonen onder zijn bevolking.ik vind het een heerlijke stad al is het lang geleden.