Gisteren kwam ergens een bericht voorbij dat het kikkermaand is en of het nou om overstekende kikkers ging of over dikkopjes, ontging mij, want ineens floepte er een dierbare herinnering los aan de voettochten die ik maakte met mijn moeder door de duinen tussen Egmond en Schoorl. Het is onderhand zeventien jaar geleden, maar het lijkt hooguit zeventien dagen…
We hebben de hele dag gelopen, rugzak op de schouder, we hebben de zee gezien, de hei en het zand, de mariniers uit Den Helder, de boswachter en wat loslopende lieden, nu naderen we het Bergense Bosmeer, waar wij rustig op het bankje willen uitstellen dat we weer naar huis moeten, elk naar ons eigen huis.
Het meer ligt erbij als een zwart oog, glanzend en donker. De zon schijnt. Ons bankje staat in de schaduw onder een boom die we inmiddels best wel een boom vinden, nadat we hem aanvankelijk, na onze voettochten door het Gooi met zijn majestueuze oude loofbomen, aanzagen voor struikgewas.
Er staat een ouderwetse herenfiets met grote zijtassen voor ons bankje. De heer van de fiets zit er niet op. Waar is de heer? Het duurt even voor we hem getraceerd hebben; hij ligt namelijk nogal laag bij de grond aan de waterkant, op de knieën, zijn magere billen puntig naar achteren en zijn neus even puntig naar voren. Zijn witte haar glanst in de zon. In zijn hand schittert een zilveren theelepeltje. Met dit kleinood schept hij behoedzaam wat zand op en brengt het naar zijn mond. Hij stopt het er niet in, hij stopt bijtijds en tuurt naar het zandhoopje. Wat er te zien is, zien wij niet. Als hij het gezien heeft, gooit hij het met een boog het water in. Dit ritueel herhaalt zich lepeltje na lepeltje. Opscheppen, turen, gooien. Dit wekt nieuwsgierigheid.
Zonder een moment te hoeven overleggen sluipen wij eensgezind naderbij, met net genoeg gekraak van takjes dat hij niet gestoord wordt en zich ook niet lam schrikt van onze onverwachte aanwezigheid. Dat is het leuke met Aal, zij voelt de dingen precies zo aan als ik en dat ontdekken we gaandeweg de tienduizend kilometer die we uiteindelijk samen gelopen hebben.
,,Wat doet u daar?” Dat is Aal, die komt altijd zonder omwegen met haar vragen.
De heer kijkt ons met waterblauwe ogen aan over de rand van zijn dikke brillenglazen.
,,Ik red dikkopjes.” Dat liegt er niet om, daarbij wijst hij links en rechts. ,,Het waterpeil zakt zienderogen.”
Nu hij het zegt, zien wij het ook, een golvende vochtrand in het zand. De heer gaat door met scheppen en turen. Wij turen mee en zien bovenop het eerstvolgende natte zandbultje een glanzend blubbertje.
,,Hebt u er een?” vraagt mijn moeder. ,,Ik heb de goede bril niet op.”
Zij is een vrouw van humor, de nuchterste opmerking doet mij glimlachen bij de herinnering.
,,Jazeker heb ik er eentje, en dit is al de twintigste van vandaag.”
Onze aandacht geeft de nodige zwier aan zijn worp. Het blubbertje neemt watervlug de vorm aan van een dikkopje en zwemt met zwiepend staartje weg. Zo zag de wereld eruit toen ik vijf was.
De heer is wat ouder en komt dienovereenkomstig traag en stram omhoog. Eenmaal overeind is hij een rijzige heer.
,,De kikkerstand loopt terug, dus je doet wat je kunt, maar voor vandaag is het welletjes.”
Hij veegt het lepeltje schoon tussen duim en ringvinger, geen trouwring, maar trouw is hij. Aan de kikkerstand.
,,Zo’n reddingsactie maak je niet vaak mee.” Aal is ook goed in vragen naar meer zonder te vragen.
,,Het zijn weer twintig kikkers meer. Daar gaat het om,” reageert hij eenvoudig, maar in zijn stem klinkt toch een zekere voldoening bij haar erkenning.
Zij kijkt met die Groningse blik van haar dwars door hem heen. Zwijgend. Hij voelt dat. Voor zover zijn verstijfde benen het toelaten loopt hij met elan naar zijn fiets en bergt het theelepeltje zorgvuldig in de fietstas. De vochtplekken in de vouw van zijn grijze herenbroek herinneren aan het avontuurlijke jongetje dat hij was en is gebleven. Hij loopt met de fiets in de hand de weg terug door het bos.
,,Ik heb geen dikkopje gezien.” Dat is Aal weer.
Nu de heer weg is, gaat ze door de knieën en speurt zand en water af. Ze wenkt onstuimig.
,,Moet je zien Anne, er drijven allemaal plakken teer onder water.”
Ze begint er wild in te roeren met haar wandelstok. De teer komt in beroering. Een wirwar van koppen en staarten, niet te tellen zoveel dikkopjes!
Mijn moeder reageert met Groningse nuchterheid.
,,Goed dat die man van die twintig kikkers weg is, dan had zijn leven geen zin meer.”
16 reacties
dit is zo een prachtig vertelsel…doet me teruggaan naar het jongetje dat aan de waterkant probeerde stekelbaarsjes te vangen……en later zoonlief kikkerdril in onze vijver deponeerde buiten ons weten… 😉 kortom …herinneren 😉
Enig die herinneringen! En laat ik nou daarnet een klein padje tegenkomen bij het wieden in de tuin! Toen ik mijn fototoestel haalde, was hij bij terugkeer spoorloos.
GEWELDIG!!
🙂 Jannie 🙂
Een Aal en Anne verhaal; ik kan daar zo van genieten. Anne, het is pure rijkdom.
Ha Athy, daar ben je…. weet je, telkens als ik me iets helemaal herinner en het opschrijf, valt de tijd weg en is ze even heel dichtbij, zo apart dat je je iemand kunt herinneren…
Mooi Anne! Weer een verhaal over je moeder….wat een rijkdom voor jou, deze herinnering!
Liefs!
Helemaal waar Ellie 🙂
Een heerlijk verhaal!
Dankjewel voor je fijne bevinding Marleen.
een natuurlijk schrijven ,
met een helder slot (conclusie)
herkenbaar
een natuurlijk schrijven….. daar zit zoveel moois in waar ik blij mee ben, dankjewel trucker
Vaak hè Anne? De laatste regel op die manier. Leuk weer om te lezen.
Ha Kees, heel vaak…. en echt Aal hè 🙂
Ha Anne, wat een geweldig verhaal weer! Je moeder die duizenden potentiële kikkers vond en die arme meneer, haha 🙂
Wat hebben jullie veel moois meegemaakt op jullie wandeltochten. Die herinneringen blijven natuurlijk (en) voor altijd.
Mooi hè Marjolein,
Ik kan met recht zeggen dat ik een hele rugtas vol DIERbare herinneringen heb…
x