In de gang gaat de huistelefoon. Ik blijf zitten waar ik zit, aan de ronde tafel in de keuken, zicht op de afbladderende schutting. Ik haat telefoons. Ze breken in en kruipen voor. Hun dwang is onweerstaanbaar. Verstoord geef ik gehoor.
,,Met Sophie.’’
,,Met mij.’’
Ik schrik van zijn abrupte aanwezigheid. Of hij mijn gedachten gelezen heeft in de spelonken van zijn grot.
,,Ooh.’’
,,Ik weet dat je telefoonfobie hebt.’’
Alsof ik een ziekte heb. Geprikkeld zwijg ik.
,,Ik bel omdat ik je iets te zeggen heb.’’
Hij heeft iets te zeggen. Mijn knieën beginnen te trillen.
,,Ik ben op dezelfde plek die ik bezocht in het eerste jaar dat ik was ingetrokken in de nauwe ruimte die mij was toebemeten, en die me in mijn toenmalige staat van zijn de attitude verschafte van de spreekwoordelijke kloosterling in zijn cel die aldus gespeend van wereldse afleiding en geneugten tot de verticale aandachtsconcentratie komt, die mij ontbeerde in het patriciershuis dat ik in Utrecht bewoonde met gelijkgezinde kunstenaars en wetenschappers.’’
Ik ben geen wetenschapper, geen kunstenaar. Mijn huis is nauwe ruimte waar hij gespeend is van geneugten. Ik schiet tekort. Op alle fronten. Mijn knieën knikken. Wordt dit bedoeld met knikkende knieën?
,,Ik heb dezelfde steile rots beklommen, in herfsttooi nu, hetzelfde uitzicht over de Middellandse Zee genoten en in de verte dezelfde landtong gezien bij Monaco.’’
Hij zit in Ventimiglia. De plek waar zijn eerste brieven vandaan kwamen, flinterdunne, transparante velletjes papier, volgeschreven met haaltjes en lijntjes die ik niet ontcijferen kon. Mijn hongerige blik zocht liefde. Begin en einde spelde ik. At ik. Dronk ik. Lieve Sophie. Je Otto. Ik verlangde naar Ventimiglia. Met hem. Meteen. Ooit. Voor altijd. Toen ik afgelopen zomer eindelijk met hem in Italië was, bereikten we Ventimiglia niet.
,,Er was opmerkelijk verschil, als zodanig bewustzijn wekkend, en dan duid ik niet op het seizoengebonden aanschijn van de natuur, noch op de opdringende civilisatie en de staat van ontbinding die overal in Europa en bij uitbreiding wereldwijd plaatsvindt, de verzieking van de wereld, die niet eens meer ziek is, maar dood, morsdood, waarbij ik kantteken dat enkele prachtige planten in herfsttint op de mestvaalt van de overblijfselen van wat eens oorspronkelijk en ongeschonden was, getuigen van de ongescheidenheid en het illusoire van tijdopeenvolging, alles is er, tegelijkertijd, leven en dood, het is maar van welke werkelijkheid uit wij beschouwen, waar ik op duid is dat deze plek die de herinnering draagt van mijn aanwezigheid in andere hoedanigheid – vervuld van de afwezigheid van het wezentje dat mij beroerde op een wijze die mijn ziel tot dan niet bewust dan wel onbewust had ondergaan – een decennium terug in chronologische tijd, de plek bij uitstek is waar de genius loci kan openbaren wat zich onder de oppervlakte schuilhoudt in de diepte van de ziel.’’
2 reacties
ben benieuwt wat dat wezentje allemaal te vertellen heeft, zo dichtbij en hoe ver is de diepte van de ziel? Het boek is de belichaming of de schuilplaats.
dus nu word het wachten op de uitgever die deze bestseller ter ere krijgt haar te mogen uitgeven.
Ann, Ik vind je zo knap hoe je de dingen zoals hier, kan beschrijven.
Het klinkt gek..maar ik kan op de juiste manier verwoorden als ik “in het nauw” gedreven voel. dus als de nood echt hoog is..wil iets uit mij de woorden vormen.
Als het ff niet hoef, dan schiet er niets te binnen. Is dit een soort ziekte of afwijking?
IK weet het niet..terwijl het gevoel, zoals angst om iemand te verliezen dringend aanwezig is.
Liefs,