‘Vroeger droeg ik een roos op de borst, maar nu ben ik een kind van God.’ Een onsterfelijk zinnetje van een bekeerde lichtekooi in Groningen, door mijn moeder vereeuwigd in haar verhalen over haar kindertijd. Als kind dacht ik dus dat het later moest zijn voor ik een vroeger had en vertellen kon. Dat is nu. Ik verhaal van verre, als zij tussen droom en slaap haar ogen knippert en mijn hand bemorst met tekens. De smileys op haar gelaat laten zien dat ze net zoveel van onze wandelingen geniet in de geest als in het vlees. Duizend keer heeft ze me verzekerd dat dit haar mooiste tijd was, lopen met mij, tienduizend kilometer, waarvan een deel door de duinen tussen Egmond en Schoorl.
Het moet in het voorjaar geweest zijn, een jaar of vijftien geleden.
Het Bergense Bosmeer ligt erbij als een zwart oog. De zon schijnt. Wij lopen met de rugzak op de schouder. Er staat een ouderwetse herenfiets met grote zijtassen voor het bankje waar wij op willen zitten. De heer van de fiets zit niet op het bankje. Het duurt even voor we hem zien liggen bij het water. Op zijn knieen, zijn magere billen puntig naar achteren en zijn neus even puntig naar voren. Zijn witte haar glanst in de zon. In zijn hand schittert een zilveren theelepeltje. Voorzichtig schept hij met dit lepeltje wat zand op en brengt het naar zijn mond. Hij stopt net op tijd. Staart naar het zandhoopje op het lepeltje. Gooit het zand in het water. Het ritueel herhaalt zich. Lepeltje zand, turen, gooien. Wij sluipen naderbij, met het nodige gekraak van takjes, dat hij zich niet lam schrikt van onze aanwezigheid.
‘Wat doet u?’
Met waterblauwe ogen kijkt hij ons aan over de rand van zijn dikke brillenglazen.
‘Ik red dikkopjes.’ Hij wijst links en rechts. ‘Het waterpeil zakt zienderogen.’
Inderdaad staat er een golvende vochtrand in het zand afgetekend. De heer gaat door met scheppen en turen. Bovenop het natte zandbultje ligt een glanzend blubbertje.
‘Hebt u er een?’ vraagt mijn moeder. ‘Ik heb de goede bril niet op.’
‘Jazeker, dit is al de twintigste van vandaag.’
Onze aandacht geeft de nodige zwier aan zijn worp. Het blubbertje neemt watervlug de vorm aan van een dikkopje en zwemt met zwiepend staartje weg. Zo zag de wereld eruit toen ik vijf was.
De heer is wat ouder en komt dienovereenkomstig traag en stram omhoog. Eenmaal overeind is hij een rijzige heer.
‘De kikkerstand holt achteruit, dus je doet wat je kunt, maar voor vandaag is het welletjes.’
Hij veegt het lepeltje schoon tussen duim en ringvinger, geen trouwring, maar trouw is hij. Aan de kikkerstand.
‘Zo’n reddingsactie maak je niet vaak mee.’ Mijn moeders nieuwsgierigheid staat nog open.
‘Het zijn weer twintig kikkers meer. Daar gaat het om,’ zegt hij.
Zij kijkt met die Groningse blik door hem heen, zwijgend. Hij voelt dat. Voor zover zijn stramme benen het toelaten loopt hij met elan naar zijn fiets en bergt het theelepeltje zorgvuldig in de fietstas. De vochtplekken in de vouw van zijn grijze herenbroek herinneren aan het avontuurlijke jongetje dat hij was en is gebleven. Hij loopt met de fiets in de hand de weg terug door het bos.
‘Ik heb geen dikkopje gezien.’
Nu de heer weg is, buigt zij voorover en speurt zand en water af. Ze wenkt.
‘Moet je zien Anne wat een plakken teer er onder water drijven.’
Ze begint er enthousiast met haar wandelstok in te roeren. De plak komt in beroering. Een wirwar van koppen en staarten, niet te tellen zoveel dikkopjes.
Mijn moeder reageert met Groningse nuchterheid. ‘Goed dat die man van die twintig kikkers weg is, dan had zijn leven geen zin meer.’
Met dat ik het uitspreek, schrik ik van mijn eigen zin. Aal niet, ze knijpt in mijn hand en glimlacht breed.
5 reacties
een glimlach, verhalenverteller
Erg leuk herinnerd, en geschreven,
uit die bekende heerlijke omgeving!
Wat dat ‘achteruit hollen van de kikkerstand’ betreft heb ik ook een herinnering:
volgens mijn leraar Nederlands indertijd was dat een non-uitdrukking.
Achteruit hollen kan helemaal niet. Probeer dat maar eens.
Terug hollen diende het te zijn. 😉
Weer een mooi verhaal Anne!
En helemaal vergeten, wat een prachtige tekening
Dat je het nog weet!!!! Ik geniet van je verhalen.
Hans