Honden en poezen gaan te snel dood, ook als ze 25 worden, of 11, zoals Othello en Lara, dierbare maatjes van mijn vriend uit Amsterdam en mijn vriendin uit Nijmegen. Pal voor Pasen gingen ze heen… Ik voel hun verdriet dat onbeschrijfelijk vlijmt en het gat dat geslagen is – het duurt lang voor dat heelt.
Ik heb geen troost – ik herinner me…
Totem sprong in mijn tas op een mooie dag in juni 1991. Mijn hart bonsde ervan. Ik racete op de fiets dwars door Amsterdam met dit kleine zwarte katertje met zijn witte bef en kleine witte sokjes in de tas.
Zijn komst veranderde mijn leven. Mijn verwonde hart bloeide open.
Nog geen zestien jaar later ging hij dood, 27 december 2006.
Een week of wat daarvoor kondigde hij het aan, maar dat wist ik niet. Ik lag even bij te komen van de drukte, halverwege de middag. Totem sloop naar binnen en ging op mijn hart liggen. Hij had het wonderlijke vermogen feilloos op de zere plek te gaan liggen en de pijn weg te nemen. In slapeloze nachten vlijde hij zich om mijn hoofd en gleed ik zo in dromenland. Die middag had ik helemaal geen pijn in mijn hart. Ik was gelukkig. Ik voelde zijn warmte mijn hart instromen – een stroom herinneringen steeg op, alles wat we samen hadden meegemaakt. Onze harten vloeiden in elkaar.
Kort daarop begon het braken.
Katten braken vaker. Dan moeten ze een haarbal kwijt. Ik haalde een tube pasta die hem altijd hielp en die hij hij graag regelrecht uit de tube likte. Hij draaide zijn kop af.
We gingen naar de dierenarts. Die nam bloed af. Het waren Totems nieren.
De dierenarts wilde de zaak meteen afhandelen en een spuitje geven.
We vroegen of hij pijn had. Dat hij niet.
We vroegen of we iets konden doen. Een infuus met water voor de reiniging, soms gaan nieren dan weer werken.
We kozen het infuus. Meteen knapte hij op, gaf kopjes en spon. Korte tijd.
Nog een infuus. En nog een. We brachten het zelf in. Ach arme…
Een luwe namiddag in december zat ik met Totem op schoot onder het afdak bij de sloot. Hij woog niets. Zijn hart bonsde. Mijn hart huilde. Een zin steeg op.
Zijn dood was onvermijdelijk – maar niet het einde.
De hele kerst lag hij op mijn schoot de weg te spinnen naar de dood.
Op 27 december 2006 riep het hospice, waar de moeder van Man lag. Ze vroeg naar Totem. Ach..
We kwamen terug rond het middaguur.
Totem hief zijn kop van de bank. We streelden zijn glanzende vacht en zeiden hoeveel we van hem hielden.
De telefoon ging, een zus van Man vroeg naar moeder.
Buiten schreeuwden hongerige koeten. Ik pakte een kap brood en opende de schuifdeur.
Een ijselijke kreet.
Totem was van de bank gesprongen en probeerde naar mij toe te kruipen. Ik kroop naar hem. Hij keek me aan met onmetelijke ogen waarin de diepte riep.
Zijn lichaampje begon te golven, de stervensweeën. Hij hijgde. Het kostte meer kracht dan hij had.
Hij keek me aan vanuit steeds dieper gat. Ik legde mijn hand op zijn krampende rug.
‘Toe maar, ga maar…’
Ik liet hem los.
Pakte een oude offerschaal en een stok. Klanken die nooit gehoord zijn spiraalden op.
Man stormde de trap af.
Een kreet door bloed en been.
Totem strekte zijn poten – een zucht naar het eind – zijn lijfje balde zich – hij was eruit…
Ik zat met het gat.
Tekenen, lopen, dromen, aan hem denken, niet aan hem denken, leuke dingen doen, hard werken, slapen, eten, leven. Het gat bleef.
Met de dood van mijn vader, 17 jaar ervoor, was ik eerder verzoend. In de jaren van kanker, groeiden we naar de dood. Alles wat onuitgesproken was, kwam aan het licht. Toen hij er niet meer was, stippelde ik zwart puntjes op witte papiertjes, ritme van rouw, telkens weer, een heel jaar.
Ik begon mijn vader te herinneren. Hoorde zijn stem, wist zijn gedachten. Ik zag vogels waar ik in zijn leven geen oog voor had. Hij was een vogelman.
Vogels werden onze brug.
Ik vond geen brug naar Totem.
Een dier is anders dan een mens. Je deelt geen gedachten met een dier, geen woorden en geen zinnen. Geen gevleugelde uitspraak restte. Totem was er niet meer.
Ik miste hem.
Drie jaar verstreken.
Ik fietste door het park rond ons huis waar we zo graag samen liepen, hij voor me uit, wachtend bij elk zijpad: wat gaan we doen.
Ik reed langs de sloot richting de oude boomgaard, het houten bruggetje over. De planken ratelden onder mijn wielen. Dat moment hoorde ik Totem.
‘Telkens als je aan me denkt, ben ik bij je’
Mijn hart bonsde naar de overkant.
Zijn stem was weg.
‘s Avonds zat ik naar tv te staren. Zonder Totem op schoot was er niks aan.
Een schok vanbinnen.
‘telkens als je aan me denkt, ben ik bij je…’
Plotsklaps kon ik zijn aanwezigheid voelen.
Het gat begon te helen.
14 reacties
Ontroerend mooi, ook je kerstkaart erbij!
Dankje Ria…
En weetje, deze kaart staat sindsdien naast mijn bed – en pas vanochtend besefte ik dat dit de laatste kaart is waar hij opstaat –
met tranen…
ja…
Het is aandoenlijk, maar dit is het dieren leven, kort maar heftig en bemind door baasjes en omgeving.
ja…
Ondanks mijn reactie vandaag op Freakies onder een gedicht van Edgar Verholen (waar ik overigens nog altijd achter sta), heb ik dit met respectvolle aandacht voelend gelezen.
Lieve omarmende genegenheid,
Heftig Anne…..
telkens als je aan me denkt
dan voel ik dat
in mijn botten
in mijn ziel…
al ben je niet meer hier
je bent er, in mijn hart
in alles wat ik ben
en waar ik voor sta
weet, dat ik je mis
weet, dat ik naar je verlang
weet, dat ik aan je denk
weet, dat je bij mij bent
je reist altijd, met mij…
dankjewel voor deze persoonlijke respons, Ron
voor jou, altijd… je museert mij…
🙂 🙂 🙂
dank je Anne, ik heb het met tranen gelezen, dikke kus!
KUZ t’rug Minke…