Opsporing Verzocht hoeft niet gebeld te worden, we zijn weer thuis. Veemd en vertrouwd tegelijk. Op zich is het logisch, of in elk geval niet echt verwonderlijk dat het huis er nog staat. Dat staat er sinds 1920 en het zou vreemd zijn als het precies deze week verdwenen was.
Aal is er. Haar assistente is er. Dat was ook te verwachten. Als die van de aardbodem verdwenen waren, hadden we wel bericht gehad. Aal eet appelschijfjes, assistente boent de boekenkast. Het enige vreemde ben je zelf. Zoals je daar staat, de jas nog aan, de tas met fototoestel en laptop. Ter overbrugging van afwezigheid en terugkeer schiet een vertrouwenwekkende lokatie te binnen.
,,Aal,we zijn in Groningen geweest.” Haar stad, haar land, haar verleden, haar begin.
Ze kijkt niet op of om. Zegt broodnuchter en Gronings in driedubbel kwadraat: ,,Jullie waren niet in Groningen, jullie waren in Drenthe,” en eet haar appelpartjes verder.
Gelukkig zijn daar de poezen. Die komen enthousiast aangemiauwd. Lukkie van achter buurmans huis vandaan, waar altijd wel een muisje of molletje te vinden is, maar hij onderbreekt de jacht, zijn lust en leven, voor ons, evenals Zora die van de trap afdaalt, al is ze nog zo wankel van de tia. Wij staan klaar voor kopjes, aaitjes, miauwtjes, likjes en liefdesbeetjes. Eensgezind lopen onze dierbaren ons voorbij richting etensbakjes. Ach, zijn ze zo verwaarloosd, komen ze liefde en eten tekort? Spoorslags schieten de bedienden uit de afwachtende houding en rammelen met blikvoer en brokjes. De poezen horen niets door het gekraak van de brokjes tussen hun tanden. De bakjes waren al voorzien. O.
Wat dan, wat nu?
Een vers kopje thee met de nachthulp. Alles is goed gegaan. De dagen, de nachten, de dieren, de planten, de was en de medicijnen. Wij kunnen gemist worden als kiespijn. Alleen is de weekendhulp ziek, maar gelukkig zijn wij er weer.
Nachthulp naar de trein gebracht. Boodschappen gedaan. Aardappeltjes geschild. Auto uitgeladen. Kleding in de wasmachine. Het leven gaat door, of je erbij bent of niet.
Bij gebrek aan klankbodem bombarderen we elkaar.
,,Ik vond het een leuke week. Lekker geen boodschappen, geen poezen, geen moeder, geen hulpen, geen gezeur en geen gestress.”
,,En het was niet zo ver rijden als naar ons huisje in Duitsland.”
,,En we hoefden niet zelf te koken.”
,,En het was ook lekker dat er tv was.”
,,Ik vond die mist niks erg.”
,,En die musea waren ook wel aardig.”
,,Maar die sauna was belachelijk.”
,,Dat moet je in je blog zetten, met naam en toenaam. Als mensen dat ding dan googlen, komen ze bij jou en gaan ze niet naar die ijskoude bedoening van Holterhof met zijn sauna’s als postzegels en temperaturen van 35 en 45 graden.”
,,Jaaa.” Het klinkt niet echt gemotiveerd.
,,Doe maar meteen! Morgenvroeg heb je Aal en de poezen en de was en de boodschappen.”
,,O ja.” De klank is afgezakt naar moe, mat, murf.
,,Je lezers zullen wel uitkijken naar een nieuw stukje.”
,,Ja?” De klank stijgt naar hoopvolle hoogte.
Ik ben weer thuis.
2 reacties
Jaaaahhhhhh!
Ha, wat een bijval, joepie!