Arnold Sandhaus
Anne gebaart me iets onduidelijks en blijft bij de deur. Dat kan er alleen op duiden dat John thuis is. Fantastisch! Wie is er tegenwoordig nog thuis als je na veertig jaar zomaar langs komt? Sinds de HBS hebben we elkaar niet meer gezien. Na autogeparkeer treffen we elkaar in de achtertuin. Anne probeert opgewonden in zo kort mogelijke bewoordingen aan beide uit te leggen hoe het komt dat we hier opeens staan. Maar Johns vrouw en hijzelf staan verbaasd van de een na de ander te kijken en kunnen er geen touw aan vast knopen. Anne is nu weliswaar herkend, maar haar poging duidelijkheid te scheppen werpt nog geen zichtbare vruchten af. John en ik geven elkaar een hand; hij lacht vriendelijk op een manier van “en jij zult de vriend wel zijn”. Ik laat maar even tijd en voel dat de verrassing nog moet komen. We gaan binnen in de keuken. Heerlijk! Geen yuppenkeuken, maar gewoon zo’n lekkere gezellige keuken die makelaars tegenwoordig schertsend “in originele staat” noemen. Om de tafel gezeten bekijken we elkaar allemaal eens wat beter. Het wakkere gezicht en de direkte, open wijze van optreden van zijn vrouw spreken me aan. Dan ga ik in Johns gezicht op zoek naar degene die ik ken, die we destijds van de harmonie overhevelden naar ons bandje, die me onder de indruk bracht met zijn klarinetspel en waarmee ik zo kon lachen. Nog een paar woorden zijn nodig, dan valt het kwartje. Twee schaterende lachen harmoniëren in de kleine keuken en we raken elkaar opnieuw aan, nu met de volle vreugde van herkenning. Als om zeker te zijn herhaalt hij nog eens nadrukkelijk mijn voor- en achternaam en legt snel zijn vrouw uit wie ik ben. Dan dichten we historische gaten, dragen er alle vier aan bij om elkaar op de actuele hoogte te brengen en babbelen over van alles en nog wat. Een middag om nooit te vergeten.
Ook Joop Andernach was ter sprake gekomen. Enkele jaren geleden had ik toevallig zijn graf gevonden op de begraafplaats waar mijn ouders liggen. Jong gestorven. Nog geen dertig jaar. Ook Anne heeft hem goed gekend, en zo zoeken we samen bloemen uit en rijden naar de begraafplaats. Even later helpt Anne, die ik vijf uur geleden voor het eerst heb gezien, liefdevol mee de roos op het graf van mijn ouders te snoeien. Dan brengen we Joop onze narcissen. “Sterfelijk is ons lot, onsterfelijk zijn onze vragen” staat op zijn graf.
Ondertussen zijn we ver in de middag en willen nog over haar boek praten. Toch nog even in de natuur gaan zitten? We rijden Tiel uit.
Wordt vervolgd.