Sta ik voor de incheckpaal op het station in Hoorn, doet mijn treinkaart het niet en de trein staat er al. Het toeval wil dat er een conductrice langsloopt die net de cursus ‘opsporen van dementen bij de incheckpaal’ gevolgd heeft. Zij ziet het eerste voorbeeld voor paal staan en snelt naar de hulpbehoevende. Volgens het protocol moet nu de I-phone-voor-conducteurs opgestart worden. Dat duurt een eeuwigheid en dat verbaast me niet.
‘Zolang kan ik niet wachten, ik moet de trein naar Alkmaar halen.’
‘Die moet ik ook en hij vertrekt niet voor ik fluit.’
Ik geef me over. Zij voelt dat en gaat dat helemaal waarmaken.
Dat de paal het niet doet, ligt aan mijn kaart. Die is over tijd. Mijn conductrice is van het slag dat zich niet laat weerhouden door hinderpalen.
‘Heeft u de nieuwe kaart bij u?’
Laat zij nou toch in de chaos van mijn pasjes, visitekaartjes en kassabonnen mijn nieuwe treinkaart opsporen! Ze glimlacht van Hier naar Daar en begeleidt me van incheckpaal naar trein. De conducteursworkshop is zijn geld waard.
Dankzij mijn conductrice ben ik zo ontspannen dat mijn hersenen wiegelen in kalme alphagolven. Het Noordhollands landschap glijdt voorbij, mistige weilanden, wolkige luchten, sloten en boomrijen aan de einder, versmeltend in droombeelden uit mijn kindertijd.
Ik had toen angstdromen waarin ik werd achtervolgd en werd opgesloten in kastelen. Op mijn vlucht de trappen op of af, liep ik vast in nauwe torenkamers of diepe kerkers en anders viel ik wel in de diepte of verdronk.
Mijn vader zei dat het maar een droom was en mijn moeder vertelde oorlogsverhalen die echt gebeurd waren. Ofwel, ik moest zelf de uitweg vinden.
Nu woonden wij in Tiel vlakbij de sluis in het Amsterdam Rijnkanaal. Ik speelde daar graag met mijn broertje. Als de sluis gesloten was, liepen wij de sluisdeuren op en keken omlaag naar het zakkende water. Aan de overkant van het kanaal hief de sluiswachter zijn vuist om ons te verjagen, wat het nog spannender maakte.
Op een keer was ik daar zonder mijn broertje. Plotseling herkende ik de plek van mijn droom. Dat was hier.
Of droomde ik? Hoe kon ik weten of ik hier in het echt was of in mijn droom?
Ik keek naar het water, de golfjes, de donkerte, de sluisdeur, de roestplekken, de boten, de vlaggen, het dek. Ik kon me niet voorstellen dat ik van roestplekken droomde. Dit moest wel echt zijn. Als ik kon weten wat echt was, kon ik ook weten wat een droom was. Ik nam me voor dit te onderzoeken in de eerstvolgende droom.
Die kwam snel.
Ik sta aan de rand van een diepte. Beneden trekt het zwarte water aan me. Ik verzet me uit alle macht.
Ineens weet ik dat ik droom. Zomaar.
De zuigende kracht wordt er niet minder om, mijn weerstand wel. Ik laat de droom haar gang gaan. Laat me in het diepe vallen, steeds dieper, zak door de waterspiegel, onder water, diep het donker in. Ik ben bang dat ik stik. Op dat moment herinner ik me opnieuw dat ik droom en dat ik door kan blijven ademen.
Ik voel de bodem en kijk om me heen. Ik sta aan de rand van een groene wereld, in de verte appelbomen en een schattig huisje dat wenkt. Ik ga op weg…
Met een schok komt de trein tot stilstand.
Met een schok ben ik terug in de werkelijkheid.
Of droom ik?
Door het raam zie ik het station van Obdam. Treindeuren klappen open en dicht. Een snerpend fluitje.
De trein komt in beweging, mijn gedachten gaan terug in de tijd.
Ik zie het meisje dat ik was. Ik zie haar dromen. Op haar negende droomde ze verhalen die ze steeds beter sturen kon. Ze besefte niet dat ze verhalen spon en dat ze die vertellen kon.
Dat ontdekt ze als ze juffie wordt van de allereerste eerste klas van de vrijeschool Nijmegen.
wordt vervolgd…
3 reacties
Prachtig…wat kan ik nog meer zeggen, Anne? Zoals jij het verwoordt, alleen’ jij’ kunt dat!
wijze ouders (onbewust wijs) blijken later geweldige beslissingen te hebben genomen, nog steeds onbewust… je kan het, nog steeds helemaal zelf <3
Dank lieve Ellie en lieve Joke