Het is leuk een ander weggetje naar huis te fietsen, liefst een die je nog nooit gefietst hebt. Zeker als die door een verzameling loodsen voert met gesloten roldeuren, zwarte vensters en onleesbare opschriften, zo’n verloren plek, waar vind je die nog. Achter elke bocht verwacht je het onverwachte, en jawel, daar is een grauwe loods met geopende roldeur en, wat het echt aantrekkelijk maakt, een grijze muis van een man op een krakkemikkige rotanstoel naast een kastje vol prullaria en een scheve schemerlamp. Met zijn ongeschoren kop en houthakkersbloes oogt de grijze muis van een man als een zwerver die een lege loods gekraakt heeft, zo’n man die nog aardig kan tegenstribbelen als hij wordt opgepakt en zijn donkere loods moet verruilen voor een kraakheldere cel met bewaking, voeding, tv en ander vertier.
Als geboren nieuwsgierig aagje stap ik af, zet mijn fiets tegen de zijmuur en zet hem zelfs op slot.
‘Goeiemiddag, lekker weertje om in het zonnetje te zitten.’
Hij zwijgt. Nodigt niet uit voor een praatje. Ik gluur door de roldeur. Binnen branden lampen die een regiment aan kasten vol dingen in grauw licht zetten.
‘We zijn open tot 5 uur.’
‘Is dit een winkel?’
Hij grijnst. ‘Alles is te koop, behalve de kasten.’
In het voorbijgaan zie ik een schoolbord op poten met een naam die doet denken aan liefdadigheid en voedselbonnen voor vermolmde kinderen in een dor land op de evenaar. Een beter excuus om te gluren bij de buren had ik niet kunnen bedenken. Ik heb alles, maar wat hier staat, heb ik niet. Vazen van formaat waar alleen een struik in past, naast petieterige vaasjes met bloemen en vogels erop geboetseerd. Ook aan koperwerk is geen gebrek. Mijn oog valt op een gebloemd bordje dat ik graag aan gort zou slaan voor mijn vogelzwembad. Op de achterkant zit een prijsplakkertje, 15 euro alsublieft. Ik til een saai wit bord met gouden randje op. Deze gaat per 12 voor 12 euro. Het moet stammen uit een nalatenschap van iemand die er nooit van gegeten heeft, waardoor de bordjes het allemaal hebben overleefd.
Een dame, regelrecht uit de bijbelbelt ontsnapt, het zwarte hoedje met voile is onderweg aan een boomtak bijven hangen, is mij genaderd tot op anderhalve meter. Een ovalen tafel vol servies uit de oude doos weerhoudt haar, maar niet haar keurige stem.
‘Heeft u hulp nodig?’
‘Ik kijk even rond.’
‘Dat mag gerust, daar zijn wij voor, maar als u iets speciaals zoekt, help ik u graag, daar ben ik voor en ik weet alles te liggen of te staan, want ik heb het er zelf neergezet.’
Dat zou je op het eerste gezicht niet denken van een vrouw met lange rokken, dat zij daarin gehuld zware vazen en schalen op de bovenste plank torst. Daar moet ze een flinke ladder voor zijn opgeklommen. Allemaal voor die arme stakkers waar ik aan vergeet te denken met mijn kleerkast vol, koelkast vol, huis vol. Aangeraakt door haar goedheid, wil ik iets bedenken dat ze hier zeker hebben, wat niet veel kost, want wat moet ik ermee, maar toch net genoeg opbrengt dat er weer een kind naar school kan. Iets van een euro of drie. Wat zeker in elk erfgoed moet zitten, zijn asbakken. Iedereen rookte vroeger en ik erger me de hele week al aan de peuken in mijn tuin. De heerlijke vondst in oorlogstijden voor rokers die geen sigaret te roken krijgen, zoals mijn familie in de oorlog juichte als er een peuk van de vijand op straat was achtergelaten en niet door een ander voor de neus was weggekaapt.
‘Een asbak.’
De bijbelvrouw veert op als een jehovahgetuige die eindelijk ergens wordt binnengelaten.
‘In de kristalhoek heb ik een mooi exemplaar.’
Ze ziet in mij zo’n vrouw die thuis op de sofa zit met een boek op schoot, sigaret in de hand en asbak op een driepoot naast zich.
‘Het is niet voor mij maar voor de hippies die onderdak hebben bij ons. Binnen wordt niet gerookt, maar ik vind elke ochtend hun peuken in kopjes en glazen en in de tuin en dat moet ik dan opruimen en dat vind ik smerig.’
‘Dan zegt u toch dat zij dat moeten opruimen?’
Ja, hallo. Ga mij even opvoeden.
‘Ze hebben een ander ritme. Als ik naar bed ga, komen zij hun studio uit en als ik opsta, liggen zij nog lang bij te komen van de lange nacht. Ze komen uit, eh, hete landen en daar moet dat.’
Ik ga mijn Spanjaarden niet gelijk het stempel opdrukken van Spanjaard. Al dat gediscrimineer moet ook een keer ophouden. Ik ben voor heel Europa, of het nou noord is, oost of zuid, en met die grijpers en graaiers moet het een keer afgelopen zijn. Wel overal heen met vakantie, lekker goedkoop, heerlijke sangria en ouzo, goedkoop huisje huren of liever nog kopen en als het erop aankomt ze laten barsten. Zo zijn we niet getrouwd. Op dat punt ben ik precies haar. Ik glimlach haar toe. Zij pakt een kristallen asbak en kijkt naar de onderkant.
‘Die is drie euro, veel te duur voor die mensen, en als ze hem laten vallen, zit u met al die glassplinters.’
Ze dirigeert me naar de witte hoek, waar eenden en vazen staan en asbakken. Ik pak een eenvoudig model met openingen in de rand, vijftig cent.
‘Dan leggen ze de brandende sigaretten in zo’n gat en vallen ze eruit. U moet een asbak die de sigaret steunt.’
De dame heeft duidelijk meer met sigaretten en asbakken. Ze strekt haar hand naar een witte asbak met opleggers in de rand. Er zit een barst in de bodem. Mijn oog valt op een witte asbak met een middenstuk waar vier sigaretten op kunnen liggen, een geniaal ontwerp: als de sigaret valt, valt hij in de asbak. En dat voor vijfenzeventig cent. Hij is alleen wat klein.
‘Heeft u deze ook in het groot?’
‘Ik heb een asemmer voor u.’
Ze dirigeert me nu naar de hoek met oranje vaasjes, kopjes, schaaltjes, een voetbalpet en een metalen emmertje met deksel.
‘Kijk, die hadden wij zelf vroeger thuis. Hierin gooi je de asbak leeg en als hij vol is, en dat duurt echt wel even, dan kiep je hem zo in de vuilnisbak.’ Ze demonstreert hoe handig de halve deksel op en neer kan gaan. ‘Dankzij de deksel bent u gelijk van de stank af. En het zicht.’
Ik kan er niet onderuit, dit moet hem worden. Twee euro alstublieft. Ik geef er drie voor de praktische combi van asbak met oplegger en asemmer met wipdeksel. Voor die prijs wordt alles keurig ingepakt in een oude krant. Ondertussen zie ik een zonnetje van opengewerkt metaal op de toonbank liggen.
‘Die krijgt u erbij.’
Opgetogen fiets ik terug naar huis. Daar komt hippieman slaperig naar buiten. Enthousiast demonstreer ik het nieuwe asregime. Hij begrijpt van top tot teen dat ik walg van die sigarettenzooi in kopjes en glazen. Ter verzoening krijg ik een hug van heb ik jou daar. Ik smelt weer eens voor zijn charme.
Ga ik vanochtend in alle vroegte naar buiten voor het wonderschone resultaat van mijn goede daden, ligt er een zaklamp op de asbak en zitten de peuken in drie soepkommen.
4 reacties
ach hemel, je zou toch verwachten dat wie het onverwachte verwacht hier niet meer van opkijkt;-)
Het is eerder omgekeerd, Ton, als je je opent voor het onverwachte, is het gedaan met je verwachting
In het begin denk ik zo’n terrein waar ze een moord plegen…iets onheilspelbaars…maar ja dat is mijn beleving, mijn beeld…en vermolmde kinderen, van hout? De grijze muis van een man is een diertje….
Hopelijk ben ik niet te kritisch Anne en kun je er wat mee….
Annet
Annet, wat lees jij zorgvuldig, tot op het woord en het beeld en ook de beleving, je hebt het gelezen precies zoals ik het bedoelde. Dankjewel!